NLFR

Platform over de gehele recyclingstroom binnen de Benelux
Vrijwilligheid en vrijblijvendheid ontoereikend ‘Gebruik grondstoffen daalt nauwelijks’

Vrijwilligheid en vrijblijvendheid ontoereikend ‘Gebruik grondstoffen daalt nauwelijks’

Voor de Nederlandse consumptie is in de productieketens wereldwijd steeds meer land nodig. Zes van de zeven nationale doelen voor afval worden naar verwachting niet gehaald. En de leveringsrisico’s voor de Nederlandse economie zijn toegenomen, in het bijzonder voor kritieke metalen. Dit concludeert de eerste Integrale Circulaire Economie Rapportage van het PBL.

De Integrale Circulaire-Economie Rapportage (ICER) geeft de stand van zaken weer van de overschakeling naar een circulaire economie in Nederland, en bevat handreikingen voor het kabinetsbeleid voor de transitie naar een circulaire economie. Het rapport beschrijft de acties van maatschappelijke partijen, de middelen die zij hiervoor inzetten en de interventies van de overheid. Het geeft een samenvattend beeld van het Nederlandse grondstoffengebruik en de daaraan verbonden milieudruk en sociaaleconomische effecten. 

Het overgrote deel van de bedrijven met een circulaire aanpak richt zich op reparatie, recycling en hergebruik.

Er is veel meer nodig om grondstofverspilling in de Nederlandse economie tegen te gaan. In 2030 moet immers de helft van de voor de Nederlandse economie gebruikte grondstoffen worden gerecycled, in 2050 moet de economie helemaal circulair zijn. In het huidige tempo zij die ambities onhaalbaar, zo is in het ICER te lezen. 

Want om daar te komen zijn “vrijwilligheid en vrijblijvendheid in de aanpak uiteindelijk ontoereikend”, schrijft het PBL, dat hoopt dat een nieuw kabinet meer werk maakt van de conclusies.

Zo zou milieuschade door fossiele grondstoffen in de prijs van producten en diensten moeten worden verrekend. “Als je veel ‘milieu gebruikt’ zou je veel moeten betalen en andersom”, zegt Frank Dietz, één van de auteurs van het rapport. “Dat is nu pertinent niet het geval.”

Basis

“De Nederlandse overheid heeft in de achterliggende jaren met andere partijen wel een basis gelegd en een structuur aangebracht voor de transitie naar een circulaire economie. Daarvoor is tot nu toe vooral ingezet op brede samenwerking tussen publieke, private en maatschappelijke partijen en het stimuleren en faciliteren van circulaire initiatieven. Voorbeelden zijn kennisontwikkeling en vrijwillige afspraken, zoals het Betonakkoord en het Plastic Pact. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven wat de belangrijkste instrumenten zijn om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Dit betreft onder andere producentenverantwoordelijkheid, wet- en regelgeving, marktprikkels, monitoring, kennis en innovatie.”

Het aantal circulaire bedrijven is volgens het planbureau nog gering, en het aandeel circulaire bedrijven in de totale Nederlandse economie is in de afgelopen jaren zelfs afgenomen. “Het overgrote deel van de bedrijven met een circulaire aanpak richt zich op reparatie, recycling en hergebruik, en was hierop al actief vóórdat sprake was van een beleid voor circulaire economie. Denk aan garages en kringloopwinkels.” De huidige innovatieve bedrijven, startups, wetenschappelijk onderzoek, subsidies en projecten gericht op de circulaire economie zijn voor het grootste deel technologisch van aard en gericht op recycling. Er is minder focus op innovaties die het grondstoffengebruik radicaal efficiënter kunnen maken, nieuwe businessmodellen waarin wordt betaald voor gebruik in plaats van bezit, en vormen van financiering of beprijzing die dit kunnen ondersteunen. Hiervoor is meer aandacht nodig bij de verdere ontwikkeling van het circulaire-economiebeleid.

Milieuschade moet verrekend worden in de prijzen van producten en diensten.

Drang en Dwang

Gelet op de forse ambities van de overheid om in 2050 een volledig circulaire economie te hebben gerealiseerd en in 2030 als tussendoel het primaire abiotische grondstoffengebruik te hebben gehalveerd, zullen in het beleid meer ‘dwang en drang’ nodig zijn om dit waar te maken. Daarbij is te denken aan heffingen en regulering, inclusief normstelling. Milieuschade moet verrekend worden in de prijzen van producten en diensten. Wet- en regelgeving mag circulaire initiatieven niet benadelen ten opzichte van bestaande productiepraktijken. “Dit vraagt ook om actie op EU-niveau. Ook moeten het eindbeeld van een volledig circulaire economie in 2050 en het tussendoel voor 2030 concreet en specifiek gemaakt worden voor de uiteenlopende sectoren (zoals de bouw en de maakindustrie), productieketens en productgroepen. Dit is niet een zaak van één ministerie, maar vergt een kabinetsbrede aanpak waarbij ieder ministerie een eigen rol en taak heeft in een samenhangend geheel.” 

"*" geeft vereiste velden aan

Stuur ons een bericht

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Wij gebruiken cookies. Daarmee analyseren we het gebruik van de website en verbeteren we het gebruiksgemak.

Details